Hemelboom, Ailanthus altissima
De Hemelboom is een boom die van nature voorkomt in Noordoost-China, Australië, op de Molukken en in Noord-Korea. In 1751 is hij door het versturen van zaden door een missionaris in Europa ingevoerd.
Aylanto, wat in het Moluks ‘tot de hemel reikend’ betekent, is de geslachtsnaam geworden; op Ambon staan in het oerwoud hemelbomen die verwant zijn met de Ailanthus altissima.
Altissima betekent ook al dat hij de grootste zou zijn, een aardig geval van dubbelop, waarbij dan ook nog moet worden opgemerkt dat er voldoende bomen zijn die veel hoger kunnen worden dan de hemelboom. De boom kan onder ideale omstandigheden 25 meter hoog worden en 15 tot 30 meter breed.
Omdat de boom weinig eisen stelt aan de bodem, geen last heeft van luchtverontreiniging of strooizout, zich gemakkelijk uitzaait en ook vestigt, en dus verwilderd voorkomt, wordt de hemelboom tegenwoordig beschouwd als een invasieve uitheemse soort. Dat is ook de reden dat de groensector in het huidig tijdsgewricht probeert het planten van nieuwe hemelbomen te voorkomen. Daar helpt voor gemeenten ook nog bij mee dat de boom veel wortelopslag vormt en eventuele verharding rondom de stam omhoog drukt. De boom verdringt door zijn invasieve karakter in de natuur inheemse soorten. Daarnaast scheidt de boom chemicaliën uit in de bodem waardoor inheems voorkomende insectensoorten in de bodem kunnen worden vernietigd. Daardoor wordt de gezondheid van planten in de buurt van de hemelboom direct en indirect negatief beïnvloed.
De boom heeft stevige roodbruine twijgen waarvan de eironde roodbruine tot rode knoppen pas laat in het voorjaar, soms pas eind mei, uitlopen. De lange samengestelde bladeren zijn bij het uitlopen rood, maar gedurende het groeiseizoen groen aan de bovenkant en bleek aan de onderkant. Bij het kneuzen van de bladeren verspreiden zij een onaangename geur. De stam is recht met daarboven een dermate grote fraaie losse onregelmatig gevormde, ronde, langwerpige koepelvormige kroon dat er in warme zomers goed onder te schuilen valt tegen de zon. De soort is tweehuizig zodat mannelijke en vrouwelijke bloemen aan verschillende bomen groeien. De vrouwelijke bloemen groeien in pluimen en zijn geelachtig wit en ruiken naar vlier. Ze worden vanwege de nectar druk door insecten bezocht. De vruchten van de hemelboom hangen in het najaar als grote trossen gedraaide vleugels, die van geelgroen tot helder oranjerood verkleuren. Ze worden lokaal gemakkelijk door de wind verspreid. Hoewel de boom een robuuste indruk maakt is de boom niet zo sterk als hij lijkt. Na 30 jaar wordt hij gevoelig voor harde wind en sneeuw.